Pandemie: anders werken en nieuw stedelijk programma

De coronacrisis heeft onze vertrouwde manier van werken volledig op z’n kop gezet. In zeer korte tijd hebben we het kantoor vaarwel gezegd om thuis te gaan werken. Futuroloog Alvin Toffler voorspelde al in de jaren 80, in zijn bestseller ‘De Derde Golf’, dat dit als vanzelf zou komen zodra de technologie thuiswerken mogelijk zou maken. Als vanzelf is het niet gebeurd, maar nu we in deze situatie zitten zien de meeste mensen veel voordelen. Er is echter een belangrijk nadeel: vind maar eens een goede balans tussen werk en privé. Een lokale werkplek, op steenworp afstand van de woning, zou een oplossing kunnen betekenen. Voor een efficiënte en meer gedecentraliseerde manier van werken zal de ruimtelijke programmering van de stad dan wel moeten worden aangepast.

Kantorencrisis

Social distancing zal voorlopig nodig blijken, het kan volgens voorspellingen zelfs een paar keer per jaar vaste realiteit gaan worden. Als thuiswerken als gevolg daarvan een grote vlucht gaat nemen, dan heeft dat enorme consequenties op allerlei terreinen: de sociale contacten, de technische ontwikkeling en de ruimtelijke programmering.

Wat dat laatste betreft zal er een ingrijpende verschuiving komen van verblijf en werken in centrale kantorencomplexen naar lokale voorzieningen, thuis en in de buurt. Een kantorencrisis laat op zich wachten want waarom zou je als ondernemer voor een groot en duur kantoor kiezen als een aanzienlijk deel van de werkplekken niet meer nodig is? Dit zal een veelomvattende aanpassing van de ruimtelijke programmering van de stad met zich gaan meebrengen.
Nu is het moment om serieus onderzoek te doen naar de aard en omvang daarvan. En met slimme oplossingen te komen. Het zal leiden tot een herziening van programmering van de stad, de buurt en het woonblok. Van werken in huis naar werken bij huis, in de buurt van huis.

Het gelijk van Toffler

Thuiswerken is vooral mogelijk voor degenen die met informatie (computer) werken. Uit cijfers van het CBS over 2019 blijkt dat er 3,5 miljoen mensen (soms) thuis werken, dat is 39% van de beroepsbevolking. Bijna driekwart doet dat vanuit de woning (vertegenwoordigers bijvoorbeeld), een kwart werkt in de eigen woning of heeft een bedrijf aan huis. Met de coronacrisis op ons netvlies zal dit percentage structureel toenemen. Met behulp van allerlei communicatiemiddelen en binnenkort 5G kunnen veel taken overal worden verricht. Voor steeds meer vakgebieden (ook de architectuur) is geen 5-daagse aanwezigheid op een centraal kantoor nodig. Het gaat erom dat het werk afkomt, niet om de plaats waar. Zoals Toffler al in 1981 voorspelde: de woonomgeving wordt de dependance van het bedrijf.

Als een groot deel van het werk zich verplaatst naar de woning of een werklocatie in de buurt, betekent dat een fikse reductie van de kostenpost ‘gebouwen’. Behalve economisch is er ook maatschappelijk en sociaal grote winst te behalen. Forensen als leefwijze, met uitgestorven buurten overdag tot gevolg, verdwijnt grotendeels. Files worden zeldzaam, de uitstoot van broeikasgassen en stikstof gaat sterk omlaag. Zelf na een relatief korte periode van ‘onthouding’ geeft de natuur al blijk van een meer dan voor mogelijk gehouden veerkracht. Mensen voelen zich verlost van de dagelijkse huis-werk reisroutine, hebben meer kansen om betrokken te raken bij het gezinsleven en de buurt (gemeenschapszin), en ze hoeven niet meer automatisch te verhuizen als ze van baan veranderen. Uit diverse onderzoeken blijkt bovendien dat bij goed georganiseerd ‘thuiswerken’ productiviteit en effectiviteit kan toenemen, werknemers minder stress ervaren en meer rust om het werk te kunnen klaren. Onze steden, omgeving, gezinsstructuur en waardensysteem kunnen er wezenlijk door veranderen.

Thuiswerken om de hoek

Voorwaarde om dit mogelijk te maken is uiteraard dat het thuiswerken voor iedereen mogelijk is, en daar zijn we nog lang niet. Een goede balans tussen werk en privé is moeilijk te vinden als je kleine kinderen hebt of klein behuisd bent. Hier ligt een belangrijke tekortkoming in het stedelijke programma van de afgelopen decennia. Het wonen in het woonblok , de buurt en de stad werd  geprogrammeerd, het werken eigenlijk niet.

Een belangrijk ontbrekend programmaonderdeel aan woonblok en woonbuurt is de collectieve, niet-commerciële werkruimte vlakbij huis. Een plek waar je buurtgenoten kunt tegenkomen, ieder aan zijn eigen werk, en waar in een aanpalende ruimte de kinderen kunnen worden beziggehouden door een collectief van ouders uit de buurt of een ingehuurde kracht .
Onhaalbaar? Welnee. Ga voor het gemak uit van een blok van 200 woningen. Door per nieuwe woning één vierkante meter te besparen (ca 1%) met een beter ontwerp creëer je 200 vierkante meter collectieve ruimte. Die kan voor driekwart uit werkplekken en voor een kwart uit kinderopvang bestaan. En dat voor dezelfde kosten. De collectieve werk- en kinderopvangruimte is daarnaast ook de ruimte om bijeenkomsten te houden, een sportwedstrijd samen te kijken of een groot feest te geven. Het beheer loopt via de Vereniging van Eigenaren of het Huurderscollectief: één vierkante meter per huishouden, geen grote kostenpost. Ook kan mogelijk het aandeel van een specifieke gebruiker in de collectieve ruimte mede door de werkgever worden bekostigd, die heeft immers aanzienlijk lagere vaste lasten als gevolg van de nieuwe werkelijkheid. Het centrale kantoor kan krimpen.

Glokalisering

Door in de eigen buurt te werken ontstaan kansen voor een  grotere maatschappelijke betrokkenheid in de woonomgeving. Zoals Alvin Toffler het verwoordde: veranderingen in de techno-sfeer en de info-sfeer zullen grote verschuivingen met zich meebrengen in de socio-sfeer. Juist in een tijd van globalisering en individualisering krijgen mensen zo meer aandacht voor hun eigen omgeving, zo concludeerde het Sociaal Cultureel Planbureau enkele jaren geleden al in een rapport over ‘glokalisering’. Een term die zoveel betekent als het verbinden van het globale met het lokale. Ofwel: Think global, act local, zoals Patrick Geddes (socioloog en pionier in stadsplanning) het als eerste verwoordde in zijn boek ‘Cities in Evolution’ ( 1915). Letterlijk schrijft hij: “Local character is thus no mere accidental old-world quaintness, as its mimics think and say. It is attained only in course of adequate grasp and treatment of the whole environment, and in active sympathy with the essential and characteristic life of the place concerned.”

Laat dit een blessing in disguise zijn van de verwarrende en ontwrichtende situatie waarin wij ons nu bevinden.

Bart Mispelblom Beyer, 1 mei 2020

Dit blog is ook gepubliceerd in De Architect