We zitten inmiddels in de derde week van de onderhandelingen die moeten leiden tot een nieuw kabinet. Wat wordt besproken komt maar mondjesmaat naar buiten, maar hoog op de politieke agenda staat in elk geval het verminderen van het energieverbruik van gebouwen. Dit is belangrijk voor het reduceren van het gebruik van natuurlijke grondstoffen en het reduceren van de CO2-uitstoot.

De impact van de ruimtelijke organisatie van een gebied op het energieverbruik van gebouwen is echter in de politiek wonderlijk genoeg géén onderwerp van gesprek. Terwijl er toch een duidelijke relatie bestaat tussen de ‘ecologische footprint’ van het gebouwde en de dichtheid van het stedelijke weefsel waarin het zich bevindt.

Gebouwen met elkaar ‘in gesprek’

Ieder gebouw op zich kan een bijdrage leveren aan een zorgvuldige energiehouding. Het wordt echter nog interessanter als gebouwen met elkaar in ‘gesprek’ raken en daardoor samen tot een sterker resultaat komen. Een gebouw in de vrije ruimte ondervindt een onbeperkte blootstelling aan de elementen. Afkoeling en opwarming door natuurlijke processen van buitenaf zijn maximaal. Daarentegen  zorgt een zorgvuldige groepering voor een gezamenlijk betere energieprestatie. Samen sta je sterk; in de natuur zijn er vele voorbeelden van voordelen van dit principe. Denk aan de trek van vogels of de bomen in het bos; met minder energie en kracht kunnen ze het doel bereiken.

Wind en zon

Met name in gebieden waar wind een belangrijke natuurlijke factor is, speelt intensivering (concentratie en compactheid) van het gebouwde een belangrijke rol. Daarbij dient de blootstelling aan de zon als factor te worden meegenomen. De concentratie van gebouwen moet zodanig gebeuren, dat door intelligente verkavelingspatronen beschutting ontstaat, maar tevens een maximale zoninval wordt gewaarborgd. Ook in het gebouwontwerp zelf moet daarop worden ingespeeld. Zo zullen niet alleen de daken maar ook de gevels een bijdrage gaan leveren aan zonopvang middels pv cellen.

Gezamenlijke energievoorzieningen

Door concentratie van gebouwen ontstaat ook de mogelijkheid van gezamenlijke energievoorzieningen, zoals warmteopslagsystemen in de grond of warmtekrachtkoppeling. Ook gezamenlijke windmolens en water- en afvalverwerking zijn gebaat bij een geïntensiveerde organisatie van gebouwen. Deze voorzieningen moeten niet langer als ‘luxe’ voorzieningen worden beschouwd, maar als standaard voorwaarden in het ontwerp.

Hoe dichter, des te beter

De energieprestatie van een totaal gebied wordt door concentratie van gebouwen dus verbeterd. Dat leidt eveneens tot verminderd gebruik van materialen. Want concentratie en dichtheid betekent minder en kortere vervoerslijnen en betere mogelijkheden voor het aanleggen van netwerken voor energie en communicatie. Dit werd in menig onderzoek aangetoond. Een ’nieuwe’ stad als Almere scoort op dit overzicht met twintig woningen per hectare op bijvoorbeeld vervoersgerelateerd energieverbruik dan ook ronduit slecht.

Conclusie

Het afbouwen van de uitleggebieden, zoals dreigt te gebeuren nu we uit de crisis in een bouwhausse zijn beland, is niet het juiste antwoord op de vraag van verminderd energiegebruik en dus niet een juiste keuze. Intensivering van het bestaande is het devies. Dit vraagt wel om nieuwe concepten voor de stedelijke organisatie en in het verlengde daarvan de gebouwen zelf.

Een heerlijk nieuwe opgave!

 

Bart Mispelblom Beyer